In een donkere hoek van het café, rechts van de deur en tegen een muur van spakerig hout, zitten drie vrouwen aan een klein tafeltje. Ze drinken koffie en zijn druk in gesprek over een mij onbekend onderwerp. Ik groet de potige bediende, hang mijn jas over een kruk en bestel een kop thee. Het dranklokaal is op dit middaguur dunbevolkt. Naast de drie vrouwen is alleen een tweetal meisjes aanwezig. De twee zitten aan de andere hoek van de toog en praten ingetogen met elkaar. Ik buig voorover, slaak een diepe zucht en pak het krantje dat voor mij op de bar ligt. Ik zit te lezen in de krant, terwijl ik voorzichtig nip van mijn kopje thee. Ik ben in mijn hum: dit is de rust die ik zo nu en dan nodig heb.
De drie vrouwen in de hoek grinniken besmuikt, om vervolgens uit te barsten in een lachsalvo, wat kennelijk het uitvloeisel is van iets wat één van de dames heeft gezegd. Ik besluit me niet te ergeren. Dat doe ik wel een andere keer. Ik wil gewoon op mijn gemak, hier in dit café, zonder te hoeven denken aan wat er om me heen gebeurt, genieten van de krant en van mijn thee. Terwijl ik de pagina omsla, zie ik ineens dat de twee meisjes, die rechts van mij aan de andere hoek zitten, aan elkaar beginnen te frunniken. Het vermoeden dat ik aanvankelijk had, wordt thans bevestigd. Het zijn lesbiennes. Ook hieraan besluit ik me niet te storen, al ziet één van die wijven eruit als een aangeklede orka. Ze is spuuglelijk.
De deur slaat open en de postbode legt, nadat hij ons allen vriendelijk heeft begroet, een stapeltje brieven op de bar. ‘Postbode, wilt u iets van mij drinken?’ vraag ik hem. Maar hij wijst op zijn polshorloge en zegt dat hij haast heeft. Ik overhandig de brieven aan het barmeisje en voel ineens iets aan mijn broekspijp. Ik kijk naar beneden en zie een hond met een witte vacht. Ik trek mijn been weg, het beest kijkt me aan met zijn hondenogen en blaft één keer hard. Hij heeft een lelijke wolvenkop. De hond wordt geroepen door een vrouw aan het tafeltje en gehoorzaamt serviel, eigenlijk als een hond. Dat is grappig, denk ik, een hond die gehoorzaamt als een hond. Voor het overige haat ik honden. Kutbeesten!
Afijn.
Een half uur verstrijkt, er vinden geen mutaties plaats in de kroeg en ik ben intussen begonnen aan mijn derde kop thee. Ineens duikt de hond weer op. Hij gaat ostentatief naast me staan, zonder iets te doen. Ik kijk naar hem en hij kijkt naar mij. Ik vraag me af wat voor mensen het zijn die zo’n gedrocht kopen, in huis nemen en er vervolgens jarenlang voor zorgen. Hondenbezitters zijn rare mensen: alsof alle ellende op de wereld niet afdoende is, zadelen zij zichzelf ook nog eens een keer op met zo’n vies dier. Het kost alleen maar geld en kopzorgen. En het schijnt dat mensen zich ook nog gaan hechten aan zo’n beest. Ja, en als die honden doodgaan, rouwt de hele familie. Ik heb zoiets van: koop geen hond en bespaar je de kwelling – maar wie ben ik?
Hoe dan ook, die witte nietsnut staat daar nog steeds en kwispelt een beetje met zijn lenige staart. Intussen zijn de twee lesbiennes begonnen aan een hevige zoenpartij. Ik moet bijna kokhalzen, maar houd mezelf gelukkig in bedwang, zij het met de nodige moeite. De hond komt dichterbij me staan en begint te ruiken aan mijn broek en schoenen. Een van de vrouwen staat op, wandelt mijn kant op en zakt door haar knieën om de hond te aaien. ‘Lief beestje, hè?’ roept ze heel trots naar mij. ‘Ja, enorm!’ zeg ik ongemeend. ‘Wat voor ras is het?’ Ze lijkt blij omdat ik interesse toon. ‘Een husky. Lief, hè?’ Ik neem een slok van mijn thee. ‘Enorm,’ zeg ik weer. ‘Ziet u deze bruinlederen schoenen die ik aanheb?’ De vrouw kijkt aandachtig naar mijn schoeisel. ‘Die zijn van echt huskyleer gemaakt.’
Ze springt boos overeind en briest iets uit. Ik vang alleen op dat ik in haar optiek niet spoor, ziek in mijn hoofd ben en beter een dokter kan opzoeken. Mocht ik geen wanbetaler van het ziekenfonds zijn, ik had zeker haar advies ter harte genomen. Het drietal aan de tafel in de hoek van het café staat op, rekent vluchtig af en verlaat de tent zonder de overige aanwezigen te groeten. ‘Tuig’, prevel ik. Het barmeisje spoelt wat glazen in de wasbak en tuurt naar de twee potten, die elkaar inmiddels aan het droogneuken zijn, voor zover dat mogelijk is voor mensen van hun slag. Anders dan ik me had voorgenomen, kan ik er niet meer tegen. ‘Ga godverdomme elders elkaar aflikken, vieze wijven! Met jullie stomme rotkoppen!’ Een van de meisjes gooit een biljet van twintig euro op de bar en samen vertrekken zij. Ik kijk het barmeisje aan en lach. ‘Schenk me nu maar een whisky in. Dat maakt alles eenvoudiger.’