Vanaf deze week ligt de roman Ik lach om niet te huilen van Lex Kroon in de betere boekhandel – fysiek en online. Hoe deze publicatie tot stand kwam, was op zichzelf al een heel avontuur. U kunt daarover lezen in het stuk hieronder dat ik voor de Volkskrant schreef. Het boek is me erg dierbaar. En ik ben blij dat ik op mijn eigen bescheiden manier iets terug kan doen voor de auteur die – zonder het zelf te weten – zoveel voor me heeft betekend.
U kunt het boek hier of hier bestellen.
Een kantelmoment in het leven kondigt zich meestal niet aan. Van de ene op de andere dag, zonder te begrijpen wat je overkomt, kan je zomaar gegijzeld worden door een nieuwe prikkel of ontwikkeling, die de aanvankelijke koers rigoureus omgooit.
Een roman kan de aanjager van dit fenomeen zijn. Dat heb ik zelf gemerkt, aan het begin van deze eeuw, toen ik door een alleraardigste Surinaamse cipier, in het huis van bewaring op Scheveningen, werd meegenomen naar de bajesbibliotheek, tegen de wetten en de regels van de directeur die daar een kraakhelder bewind voerde.
Het zat zo: ik had me als adolescent aangesloten bij de schoonfamilie van mijn broer, een beruchte zigeunerbende uit de Verenigde Staten, die zich had gespecialiseerd in vermogensdelicten. Hij kreeg verkering met een meisje uit dat gezin. En zoals u allemaal weet: sommige relaties lopen goed af, andere eindigen in een huwelijk. Hij kreeg een kind met haar en voor ik het wist, werd mijn broer een belangrijke schakel in hun organisatie, niet op de laatste plaats omdat hij de taal wél goed sprak en over alle papieren beschikte. Hun imperium groeide en op een zeker moment kwam ik er ook bij. Een jeugdzonde.
Overgeleverd aan de romans
Mijn tienertijd was dus een bumpy road, om het eufemistisch uit te drukken, want eenmaal in de penitentiaire inrichting ging ik eens een balans van mijn leven opmaken en die schetste niet bepaald een rooskleurig beeld. Mijn ouders vochten elkaar constant de tent uit, na de mavo volgde ik geen opleiding en in de avonden was ik vaker dronken dan nuchter.
Dus dat gebaar van die cipier, een poging om me aan het lezen te krijgen, (‘zodat je even aan wat anders kunt denken’), was ontzettend lief bedoeld, maar of het effect zou sorteren viel te betwijfelen, want ik vergeet nog te vermelden dat ik uit een laaggeletterd milieu kom en dat mijn vader en moeder helaas analfabeten zijn. Ik ben derhalve als kind nooit voorgelezen.
Ik struinde in die bajesbibliotheek, schoon en sober van karakter, langs alle kasten, die volstonden met boeken die ik waardeerde op hun dikte. De enige titel die een belletje deed rinkelen, was Baantjer en dat had ik weer aan de televisie te danken. Ik las de paar exemplaren die ze daar van de reeks bezaten en was daarna overgeleverd aan de romans.
Lezen met plezier
Voor het Disney-gehalte van dit verhaal was het goed geweest als ik nu een exacte datum kon noemen, compleet met een overzicht van mijn emotiehuishouding, voor de benodigde geur en kleur die me naar de roman Ik lach om niet te huilen van Lex Kroon dreven. Maar ik vrees dat mijn motief banaal was. Vermoedelijk vond ik simpelweg het omslag mooi, in combinatie met de letters die dankzij folie glommen, zoals ik in die tijd eigenlijk van alles in mijn leven wilde dat het zou glinsteren – mijn auto, mijn juwelen, de merkjes op mijn kleding.
Ik begon het boek, gepubliceerd in mijn geboortejaar – van dat soort symboliek houd ik ontzettend –, argeloos te bekijken en ervoer voor het eerst dat lezen geen vorm van corvee was, maar dat iemand als ik er ook onschuldig plezier aan kon beleven, zonder een juf die meteen een titelverklaring wilde hebben, een motief van de auteur, een analyse van het thema.
De bijzondere roman van Lex Kroon zette onbedoeld een hoop zaken recht. Ik las het boek en betrapte mezelf erop, met een beetje zelfhaat, dat ik in mijn celletje zat te lachen om een paar zinnen die een vreemde man op papier had genoteerd, een vorm van aanstellerij die ik bij anderen zou afkeuren – wie doet dat nou? Het belangrijkste inzicht was dat deze schrijver, met wie ik ogenschijnlijk niets gemeen had, al was dat maar vanwege ons leeftijdsverschil van een halve eeuw, over allerlei zaken schreef die even goed over mijn leven gingen.
Ik had al die tijd ten onrechte gedacht dat ik de enige was met een ongelooflijke klaploper als vader, dat weinig andere mensen begrepen hoe het voelt om tussen twee culturen te leven en dat bestaande systemen in ons land, bijvoorbeeld in het onderwijs of op ministeries, helemaal geen rekening hielden met witte raven, paradijsvogels of moeilijke mannetjes.
In de schelmenroman worden deze zaken niet zó expliciet benoemd, daar zou niets aan zijn, maar juist door zijn eigen verhaal in zwartgallige humor te gieten, opgedirkt met persoonlijke anekdotiek en maatschappijkritiek, voelde ik me niet langer eenzaam.
Leeswoede
Ik werd begrepen door de literatuur. En nog belangrijker: ik ging lezen. Véél lezen. Ik ontstak in leeswoede en begreep dat ik mijn lelijke jeugd kon omzetten in mooie literatuur, als ik maar hard genoeg werkte en trouw aan mezelf bleef. Een les die ze niet zo snel op de mavo of een andere opleiding geven, laat staan in een problematisch gezin.
In een tijd van ontlezing houden literaire puriteinen – niet allemaal – vol dat we op een klassieke manier boeken aan de man moeten brengen. Papier overwint alles, is een motto dat ik regelmatig hoor. Ik geloof daar eerlijk gezegd ook wel in, alleen het volume waarin er wordt gelezen, zoals het nu gaat, zal snel afnemen, dat bewijzen talrijke onderzoeken.
De kracht van Ik lach om niet te huilen was voor mij dat het boek in een buitengewoon onconventionele stijl is geschreven, iets wat ik op dat moment, als 19-jarige blaaskaak, nog niet kon duiden, en daar ben ik nu, met terugwerkende kracht, vooral blij om.
Voor mij gold het bekende cliché dat kunst me moest raken, pas dán trok ze echt mijn aandacht. Dus toen Lex Kroon, ergens halverwege de roman, over een sekswerker en een officier van justitie schreef in termen als: ‘De eerste wil altijd een beetje, maar vraagt dan om steeds meer en die ander eist een hele berg, om vervolgens genoegen te nemen met minder’, werkte dat al ontzettend goed op mijn fantasie. Het klinkt banaal. En daarom blijft de context belangrijk: als het startpunt nul is, heeft alles wat aangereikt wordt grote waarde.
Het boek heb ik later gekocht bij boekhandel De Slegte, in het filiaal in Apeldoorn, met het doel om het verhaal elk jaar minimaal één keer te herlezen, opdat ik nooit zou vergeten hoe de schrijver én de lezer die jarenlang in mijn lichaam onderdrukt werden dankzij externe omstandigheden uiteindelijk toch hun weg naar buiten vonden.
Alle beetjes helpen
Een klein decennium later debuteerde ik zelf en vanaf dat moment ben ik ook lezingen gaan geven op middelbare scholen, variërend van het vmbo tot gymnasia en later kwamen daar mbo-studies en universiteiten bij. Wie een achterstand kan wegwerken, zoals ik gelukkig kon doen dankzij ons onderwijssysteem, heeft het geluk dat hij onderweg, op al die treden van de sociale ladder, allerlei mensen ontmoet met verschillende achtergronden, die in wezen niets van elkaar verschillen.
Ik probeer, op mijn eigen manier, de leesliefde aan te wakkeren bij de jongeren die achterdochtig zijn. Ik doe dat aan de hand van mijn eigen verhaal. Dat is wel maatwerk, moet ik u zeggen, want soms vertel ik dat ze later verkering zullen krijgen met het mooiste meisje van de klas als ze veel boeken lezen en een andere keer verklaar ik, op strenge toon, dat ze zonder algemene kennis en het vermogen om verbanden te leggen verpulverd zullen worden op de arbeidsmarkt. Als ik twee of drie jongeren aan het denken kan zetten, ben ik al tevreden. ‘Alle beetjes helpen’, zei de mug, ‘en hij pieste in zee.’ Dat is het devies.
Ik mocht een jaar geleden het Boekenweekessay schrijven. Dat gaat, gelukkig maar, elke keer gepaard met een enorm perscircus, in de hoop dat iedereen kennisneemt van het literaire geweld dat altijd in maart uitbreekt, gevolgd door drommen lezers die zich zullen melden in de plaatselijke boekhandel. Tijdens een interview vroeg een journalist van het Algemeen Dagblad welk boek míjn leven had veranderd, een titel die ik aan alle lezers kon aanbevelen, zodat zij wat richting kregen in onze mooie letterenpaleizen. Die vraag was me eerder gesteld en telkens noemde ik een andere roman, in de veronderstelling dat toch niemand Lex Kroon zou kennen – de man was te obscuur. Hoewel Simon Carmiggelt hem de beginzin had ingefluisterd en hij ook bij Sonja Barend op bezoek mocht, verkocht hij niet meer dan zevenduizend exemplaren, in die tijd een lachwekkende hoeveelheid.
Maar ik deed het toch, ik noemde achteloos zijn naam en maakte me klaar voor mijn tournee, die overigens tegen het einde abrupt zou worden onderbroken door corona. Het interview werd gepubliceerd en nog diezelfde avond kreeg ik een enthousiast bericht van de directeur van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB). ‘Iedereen zoekt momenteel het boek Ik lach om niet te huilen van Lex Kroon. Dat kunnen wij op onze websites zien. Maar het is nergens verkrijgbaar. Het boek is spoorloos. Waanzinnig.’ Dat vond ik ook tamelijk bizar. Ik was toch nog een soort van influencer geworden.
Speurtocht
Haar bericht bewees dat leeshonger bestond. Ik besloot, samen met de hoofdredacteur van mijn uitgeverij, op zoek te gaan naar de schrijver. Was hij nog in leven? Wist hij dat zo veel mensen op dat moment naar zijn debuutroman zochten? Hij moest in ieder geval op de hoogte zijn van wat er speelde. Ik rekende uit dat hij richting de 80 ging.
De speurtocht naar Lex Kroon bracht ons langs dode uitgevers, springlevende schuldeisers en een beste vriend, die pas na twee weken begreep wat er aan de hand was. Via hem werd een kennismaking georganiseerd. Ik zou eindelijk de man ontmoeten aan wie ik me schatplichtig voelde, die me zonder het zelf te weten aan het lezen en schrijven had gebracht.
In Amsterdam, op het kantoor van de uitgeverij, ontmoetten we elkaar en de schrijver, inmiddels blind aan één oog, sprak met de branie die ook zijn schrijfstijl kenmerkt – als een mitrailleur, puntig. Elk woord raak.
Ik vroeg hem uit onschuldige nieuwsgierigheid wat hij tegenwoordig in het leven deed. Hij haalde zijn schouders op, staarde even naar zijn vriend en antwoordde toen: ‘Ik ben opgelicht door een Turk en sta daarom onder financieel bewind.’
Het slaat natuurlijk nergens op, maar ik trok me die woorden wel aan. Op de eerste plaats gunde ik hem die ellende niet. Door zijn roman wist ik wat hij allemaal al had meegemaakt, een treurig leven. Daarbij dacht ik: ik moet de reputatie van Turken herstellen. Dus ik stelde voor, als hij het ook goed vond, om het boek opnieuw uit te laten geven, ten eerste om zo veel mogelijk mensen aan het lezen te krijgen – daar zou ik me persoonlijk voor inzetten, zoals ik dat in principe al jaren doe – maar ik wilde hem ook laten weten dat er aardige Turken zijn. En nu ligt het boek opnieuw in de winkel. Het is geen dichterlijke overdrijving als ik zeg dat Ik lach om niet te huilen mijn leven heeft gered. Een boek als kantelmoment. Die sensatie gun ik iedereen. En daarom zal mijn missie nooit eindigen.